Adrien Van de Putte draaide mee in het druiventeeltbedrijf van zijn ouders te Overijse, maar vanaf het einde van de jaren 1920 was hij tevens dichter, vertaler en uitgever. Hij had dan ook wijsbegeerte en letteren gestudeerd aan de Facultés universitaires Saint-Louis te Brussel en groeide op in een familie die talen, literatuur en kunst hoog in het vaandel droeg.
Reeds in de jaren 1930 zette hij zich naast zijn activiteiten als schrijver aan het schilderen. Dat was te danken aan de invloed van kunstschilder Louis Rigaux (1887-1954), die familie was en eveneens uit Overijse afkomstig, en diens vriend Jehan Frison (1882-1961). Aanvankelijk schilderde hij naar de natuur in een expressionistische of fauvistische trant, maar al gauw vond hij zijn eigen stijl, waarvoor hij een bijzondere techniek ontwikkelde die hij chromatine noemde. Zijn Brabantse geboortestreek werd zijn geliefkoosd onderwerp.
Hij zou de werkelijkheid als het ware figuratief opmeten, om ze later geleidelijk te idealiseren en te synthetiseren. Al in het begin van de jaren 1950 – toen hij de druiventeelt onder glas had geruild voor een baan als ambtenaar bij het provinciebestuur van Brabant – stelde hij vaak tentoon, o.m. in Brussel en Parijs, waar hij deelnam aan het Salon des Artistes Français. Dat leverde hem enig succes op met, in 1960, zijn deelname, vanuit Parijs, aan de Grand Prix van New York. Daar kreeg hij de kans tentoon te stellen dankzij de Prijs voor het beste landschap, een initiatief van de Parijse Galerie Raymond Duncan.
Zowel als man van het woord en man van het penseel als man van twee culturen en talen was hij een verwoed lezer over kunst en psychologie, zoals blijkt uit zijn briefwisseling met belangrijke namen uit de kunstwereld. De ontwikkeling van zijn gedachtegoed verwoordde hij enerzijds als criticus en anderzijds als auteur van het nog steeds onuitgegeven essay Le bilan de la voyance dans l’art.
Toen hij in 1969 tentoonstelde in de Brusselse Galerie Isy Brachot, bleek zijn aparte beeldtaal tot volle rijpheid te zijn gekomen. Hij ontwikkelde een naïevere stijl en ging de surrealistische toer op, wat hij zou blijven uitdiepen tot het einde van zijn leven.
Een (her)ontdekking van deze vergeten kunstenaar is een lust voor het oog en een feest voor de geest.